Slag in de Rondte

Met de eerste novemberstorm van 2006

Maandagmorgen 30 oktober 2006 startte vanuit Harlingen de 92 jaar oude tjalk Overwinning om mee te doen aan de Slag in de Rondte. Een wedstrijd op de Waddenzee waar de negen deelnemers Cocksdorp op Texel, de havens van Vlieland, Terschelling, Ameland, Schiermonnikoog en Noordpolderzijl moeten aanlopen en ter plaatse een vlaggetje op een boei of paal zetten. De vijfdaagse zeilmarathon, die dat jaar voor de elfde keer werd gehouden, is circa 160 nM lang. Het gebruik van moderne navigatiemiddelen en motor is niet toegestaan. De  organisatie streeft er na oude tijden te laten herhalen. Na Texel lopen we om 17.15 uur  voor een paar uur vast op de Waardgronden. De lucht wordt rood met rare wolkjes. Na Vlieland en Terschelling die we ‘s nachts aandoen, hoor ik onderweg de man vanaf de Brandaris via de VHF melden:  west zeven, ruimend noordwest acht.
Na  Ameland  zeilen we voor-de-wind via het Veerbotengat naar de totaal onverlichte, bochtige Zuider Spruit. Een ontspannen tochtje is het niet. Het waait hard, de boeien zijn niet makkelijk te vinden en er moet veel worden gegijpt. Om half zeven in de ochtend – het is nog steeds stikdonker – lopen we voor het Wierumerwad vast. Even zijn er een paar kribbigheden op het voordek. Op het achterdek voeren ze een flinke discussie over de te zuidelijk koers, waardoor we vastliepen. Echt ruzie wordt het niet.
Op dinsdagmorgen, wanneer we nog steeds hoog en droog liggen, schijnt de zon en waait het hard. De schippert informeert de bemanning over de wind: ruimend van zuidwest naar noordwest kracht negen. Ook zegt hij dat hij op Schiermonnikoog de beslissing neemt of we de storm daar afwachten of doorzeilen naar Noorpolderzijl.  Het weer is snel guur en stormachtig geworden. De zee ziet er uit als op oude schilderijen, woest en mooi in de meest bizarre vormen. Het schip rolt als een kermisattractie. Met een geruststellende glimlach vertelt de schipper dat hij bij stabiliteitsproeven een stijf schip bleek te hebben.
Het is woensdagmorgen half drie. De windkracht tien uit het noordwesten komt hard over ons heen. Het schip gaat tekeer, rukt aan zijn meertouwen aan de buitensteiger van Schiermonnikoog en deint en rolt van links naar rechts. Uit de stemming van rust en veilig worden we snel losgerukt en met beide benen op dek gezet door de werkelijkheid. De eerste en belangrijkste vraag is: hoe moet het schip aan de kant worden gehouden. Want de jachthaven is bijna tot aan de dijk geheel overspoeld en het is nog steeds geen hoog water. De jongens gaan extra lijnen aanbrengen. Aan dek kan ik bijna niet ademen, mijn wangen trillen en mijn ogen trekken scheef. Ik voel dat we volkomen in de val zitten. Het water is dan ook in een paar uur opgekomen als een dief in de nacht. De eerste koplijn is geknapt. Om half vier begint het water al ruimschoots over de havendammen te lopen. Het worden nog spannende uren, want pas rond 5.30 uur is het hoog water. De kustwacht meldt een verhoging van drieën en halve meter. Dan lig je ook slecht aan de hoge wal. Er knapt weer een lijn. Het water wordt dwars over het schip gejaagd. In de jachthaven zijn de eerste jachtjes losgeslagen, over de muur gewipt en verdwenen in het donker. Om vier uur is er eigenlijk met ons nog niets aan de hand. Het is oncomfortabel en spannend of de lijnen het houden. Het anker wordt uitgebracht. Schipper Joost vraagt aan de kustwacht of er een reddingboot beschikbaar is als de laatste lijnen knappen. Kustwacht: “Ik zal kijken wat ik voor je kan doen”.
Om tien over vier brengt de zeven en halve meter lange reddingboot Edzard Jacob de drenkeling Harmen bij ons aan boord. Hij ziet eruit als een verzopen kat. Als hij zijn oliejas open knoopt, hoor ik miauw en komt er een dikke kater te voorschijn. Hij vertelt dat zijn scheepje in de haven zinkende is. De Voorwaarts, die verderop voor anker ligt, meldt dat het nog steeds goed gaat. Omdat de haven nu helemaal is volgelopen, lijkt het wel of we op zee zitten. De kustwacht meldt dat de reddingboot in Noordpolderzijl nog bezig is, maar wel snel onze kant op zal komen. Om 4.15 uur staan de palen bijna onder water en knapt er weer een voortros. We hangen voor nog aan één tros. Op de wal schiet iemand een lichtkogel de lucht in. Ik zie, waar eens de jachthaven was, nu grote grijze ongetemde golven met witte kruinen. Het raast, giert en buldert om ons heen. Om half vijf gaan de laatste lijnen aan flarden en gaan we als op een op hol geslagen hobbelpaard vandoor richting Friese kust. Het schip rolt van boord tot boord. De golven zijn hoog. Gelukkig drijven we in de beschutting van het eiland. Mijn gedachtegang hangt als los zand aan elkaar. Door mijn kop schieten gedachten als: Storm eist levens van gezonken tjalk op Waddenzee. Jammer want ik heb nog een paar plannen. Spijtig dat het niet overdag gebeurt, wat zou ik mooie kieken kunnen maken. Wat is verstandig zo lang mogelijk op de boot te blijven of er snel afspringen als we op de dijk klappen?  Eigenlijk zijn we niet geëvalueerd om dit te doen. Als ‘de eenling’ komt, de extra hoge golf met een witte kam die het schip, want het is toch een platte bak, zou kunnen laten omslaan. Ook schiet me de tekst van Samuel Johnson door mijn hoofd; ‘varen is als een gevangenschap met het risico van verdrinking’. Opeens komt de stem van de kustwacht over de VHF die voorstelt om te proberen op de motor hoogte te houden tot de reddingboot komt assisteren. Opeens drijft er achter ons een jachtje richting kust en even later schuift het havenkantoor van Schiermonnikoog voorbij. Aan ons gaat de grote klap voorbij. Rond 6 uur verschijnt de Annie Jacoba Visser en op dat moment schiet de windmeter in Lauwersoog uit tot 115 km/uur. De opstapper die de sleeplijn uitwerpt, moet ter plaatse op het Lutjewad door twee man vastgehouden worden. De eerste sleeplijn breekt onder het zwaard. Ze maken opnieuw verbinding en beginnen aan de sleeptocht naar Lauwersoog. Schipper Bert de Boer van de reddingboot vertelt later dat wij soms zo ver uit het water kwamen dat hij bijna onder het schip door kon kijken.
Bij het licht worden, kijk ik om me heen. Daar in de lucht zwenken meeuwen in de felle wind als pentekeningetjes in de vroege schelle zon. Op de dijk zie ik een jacht liggen. Met een schitterende manoeuvre brengt schipper de Boer ons bij de drijvende steiger van Rijkswaterstaat. Met een dankbaar gevoel jegens de contribuanten van de KNRM neem ik afscheid. Voor ons is de wedstrijd voorbij.
Naschrift
De meeste scheepjes die de avond voor de storm nog in de haven van Schiermonnikoog lagen, waren de volgende dag verdwenen. Sommige gezonken andere werden teruggevonden op de dijk bij Lauwersoog of op het Groninger wad. Het havenkantoor is gevonden in een slenk van de Negenboerenpolder op ongeveer 800 meter afstand van de zeedijk bij Kloosterburen. Op Engelmansplaat is het markante baken met het drenkelingenhuisje losgeslagen en gestrand op de zandbank ten noorden van Schiermonnikoog.Dat het ook heeft gespookt in de buurt van Noordpolderzijl is duidelijk geworden door de deelnemer Henk Teuben met de Boreas, die zich veilig waande in de haven van Noordpolderzijl, maar door de wind en het hoge water over de palen is gezet op de kade.
Bericht van de Schipper van de reddingboot.
Wij, reddingboten van Schiermonnikoog, Lauwersoog en Eemshaven, hebben alle zeilen bij moeten zetten om ervoor te zorgen dat er geen ongelukken zouden gebeuren. Het is ons gelukt de schepen met bemanning op de dijk tussen Lauwersoog en Noordpolderzijl te voorkomen. Ik moet er niet aan denken wat de gevolgen zouden zijn als het wel was gebeurd. Wij hebben ons best gedaan om ervoor te zorgen dat de Risico, Najade en Overwinning veilig de haven hebben bereikt. Ik, Bert de Boer, schipper van de reddingboot van Lauwersoog, heb het op het wad nog nooit zo meegemaakt. Het is allemaal goed afgelopen. Wel raar als je het havenkantoor van de jachthaven van Schiermonnikoog tegenkomt op het Lutjewad. Mijn broer is deze nacht drie keer omgeslagen met de reddingboot van Ameland op de Noordzee. Ze hebben het overleefd, gelukkig.
Bert de Boer