Een rondje Spitsbergen met de Noorderlicht is kennis maken met de poolstreek. Geen land met akkers, geen land met mensengeur. Geen land met donkere nachten, maanden lang schijnt ‘de zon’ dag en nacht. De stelling dat de zon in het oosten opgaat en in het westen ondergaat, geldt hier niet. In de zomerperiode zakt de zon in het noorden, komt niet onder de horizon en gaat weer omhoog in het noorden. Ik zie verlatenheid, eentonige rotsen, zwarte stenen, spitse bergen. Op het land klauter je over grote gebroken stenen en bij elke stap moet je uitkijken dat je niet uitglijd. Je loopt ongemakkelijk over drassig permafrost en ondergaat heel direct de invloed ervan op je zintuigen en zoekt naar wat er nog verborgen is. Spitsbergen is ruw, hard, desolaat en ijselijk met ‘bossen’ die niet hoger dan een pink reiken. Kleine fel gekleurde rode en gele bloempjes tussen grauwe stenen verrassen me. Je draait op een strand een eeuwen oud bot om en probeert te ontdekken van welk dier het is geweest. Ik loop te denken aan al de ontdekkingsreizen naar het Noordpoolgebied. Aan de mannen op zoek naar rijkdom ver weg van huis. Ze zeilden op ongemakkelijke houten schepen met primitieve navigatiemiddelen en met kaarten die geen enkel geografisch gezag hadden. Ze zochten waterwegen naar Azië, leden schipbreuk en moesten het vaak met hun leven bekopen. Onder dit hoofdstukje zijn landschappen te zien. Een onderwerp waar ik niet voor naar Spitsbergen was gereisd. Ik droomde van ijsberen, walvissen en smeltend ijs. Al snel werd me duidelijk waarom Willem Barentsz de naam Spitsbergen voor de eilandengroep heeft gekozen.